Kolet Janssen

auteur

Regentijd



Voor leeftijd: 12 jaar en ouder
Auteur: Kolet Janssen

Uitgegeven door Davidsfonds/Infodok
2011
128 pagina’s
ISBN 978 90 5908 409 4

Een originele adolescentenroman over loslaten, vriendschap, liefde en het nemen van verantwoordelijkheid.
Anna wil het liefst onzichtbaar zijn. Nu ze  alleen met haar vader achterblijft na de scheiding van haar ouders moet dat wel lukken. Met haar moeder wil ze niets meer te maken hebben en haar vader is vooral met zichzelf bezig.
Tot op een dag een vreemde man met rare witte schoenen haar aanspreekt. Hij stelt zich voor als God of De Almachtige…

 

regentijd_voorstel11.jpg

Hij is op zoek naar kaarsen om te branden voor Maria, de moeder van zijn zoon. En op school wordt ze opgemerkt door Laurens, een lange slungel met zwart krulhaar die hardnekkig probeert haar vriend te zijn. En dan begint het te regenen…
Wat begint als plakkerige motregen groeit al snel uit tot een ware zondvloed. Het is angstaanjagend en indrukwekkend, en je gaat er anders van naar de dingen kijken. Zoals naar God en naar Laurens. En naar moeders, ook al ben je ze soms liever kwijt dan rijk.

Verkrijgbaar via:

Leesfragment
De eerste keer dat ik hem zag, zat hij in het midden van een bank in het stadspark.
Terwijl het een ongeschreven wet is dat je op zo’n bank aan de kant gaat zitten. Zodat er nog iemand naast je kan zitten en je toch allebei alleen blijft.
Ik wierp hem een boze blik toe en koos het uiterste linkerpuntje van de bank. Even tot mezelf komen na zo’n lange schooldag was geen overbodige luxe.
Hij glimlachte me stralend toe, maar ik keerde mijn gezicht de andere kant op. Ik had geen zin in een ouwe-vent-met-jong-meisje-gesprek.
Hij drong zich niet op. Hij keek alleen maar naar de voorbijgangers, terwijl hij af en toe met zijn hand over zijn kortgeknipte dikke zwarte haar streek. Alsof hij een nieuw kapsel had en daar nog aan moest wennen.
‘Ik kom hier graag’, zei hij opeens tegen niemand in het bijzonder. Dus moest het wel tegen mij zijn. ‘Het lijkt een beetje op een tuin die ik vroeger had.’
Opschepper, dacht ik. Leugenaar. Jij ziet er echt niet uit alsof je zo bijzonder rijk bent. Een tuin zo groot als het stadspark, ga dat aan je broertje vertellen! Ik bekeek hem wat beter. Hij had een zwarte snor. Hij was jonger dan ik eerst dacht, zo’n jaar of veertig misschien. En hij zag er ook niet onverzorgd uit: nette jeansbroek, jasje, lichtblauw hemd. Ik had vaag het gevoel dat er iets niet klopte, maar ik kon niet meteen zeggen wat het was. Misschien zijn rare, witte schoenen. Die zagen eruit alsof ze bijna uit elkaar vielen en pasten absoluut niet bij zijn jasje.
‘Alleen waren daar meer dieren’, ging hij verder. Zijn stem klonk zacht, alsof hij vooral tot zichzelf sprak.
Bij ons in het stadspark woonde enkel een stel eenden. Dat waren geen echte dieren. Ze waren alleen uit op brood. Als ze merkten dat je niets bij je had, bleven ze eerst wat dreigend en klapwiekend staan snateren. Tot ze het na een poosje opgaven en ongeïnteresseerd weer in het water gleden of een andere parkbezoeker gingen molesteren. Ik hield niet van eenden.
‘Zeg, weet jij waar ze kaarsen verkopen in deze stad? Mooie kaarsen, bedoel ik?’ vroeg hij opeens.
Ik haalde mijn schouders op. Twee straten verder was een speciaalzaak in kaarsen. Mijn vader haalde er weleens kaarsen als hij iets te vieren had. Maar ik had niet veel zin om met die ouwe op sleeptouw naar de kaarsenshop te sjouwen.
‘Ik wil een kaars branden bij het Mariabeeld’, ging hij ongevraagd verder. ‘In het grotje naast de grote kerk.’
Ik keek hem met een ruk aan. Zo oud was hij toch nog niet! Vroeger, toen mijn oma nog leefde, deed ze dat ook altijd. Elke week als ze naar de markt ging.
‘In dat grotje liggen kaarsen’, herinnerde ik me. ‘Grote en kleine. Je kunt ze kopen en meteen aansteken.’
De man schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik wil niet zo’n witte kaars’, zei hij. ‘Ik wil een grote blauwe. Eentje die wel een week aan een stuk blijft branden.’
Ik keek naar hem. Er brandde een gloed in zijn ogen, die ouder dan een week was. Ik nam snel een besluit. ‘Kom maar mee.’
Hij liep naast me naar de uitgang van het park en over de stoep. Zijn stralende glimlach stak misplaatst af tegen de grijze lucht en de onverschillige gezichten van de mensen die ons pad kruisten. Hier en daar zag ik iemand verwonderd omkijken.
‘Hoe heet je eigenlijk?’ vroeg hij.
Ik had niet veel zin om te antwoorden, maar wat maakte het ook uit? Na vandaag zou ik hem toch niet meer zien. ‘Anna’, zei ik. ‘En jij?’ Ik deed een gok terwijl ik hem aankeek. Patrick of Stefan of Lucien of Albert of Marcel?
‘Ik ben God’, zei hij rustig.
Ik schoot kort in de lach. ‘Is dat een afkorting van Godfried of zo?’ vroeg ik. Moest onze oude kardinaal ook doen, dacht ik. Heel toepasselijk.
‘Nee, gewoon’, zei hij. ‘Zo noemen de mensen mij.’
Ik grijnsde. Dat was te gek voor woorden. ‘En waarom ga je dan een kaars aansteken?’ vroeg ik. ‘Als je God bent, hoef je dat toch niet te doen? Dan doen anderen dat toch voor jou?’
De man schudde zacht zijn hoofd. ‘Het is niet voor mij’, legde hij uit. ‘Ik steek een kaars aan voor Maria. Een grote blauwe.’ Hij lachte alweer.
‘Is Maria dan zo speciaal?’ spotte ik. Ik voelde een steek in mijn middenrif omdat ik aan mijn oma dacht, maar ik drukte mijn hand tegen de pijnlijke plek en maakte een huppelsprong.
‘Maria’, zei de man die God heette, ‘is de mens die het grootste risico ooit heeft genomen.’
‘En wat was dat dan wel?’ vroeg ik, terwijl ik er met mijn gedachten al niet meer bij was. Hier vlak om de hoek was de kaarsenshop.
‘Ze werd de moeder van mijn zoon’, zei de man die God heette.
Ik knikte gegeneerd. De man was echt gek. Ik moest hem zo snel mogelijk dumpen.
‘Daar is de kaarsenwinkel’, zei ik. Ik wees naar een etalage met kaarsen in de meest onmogelijke vormen en formaten.
‘Mooi!’ zei de man die God heette. ‘Dank je wel, hier vind ik zeker wat ik zoek!’
En met een laatste stralende glimlach verdween hij naar binnen.
Ik haalde mijn schouders op en liep naar de groenteboer. Vandaag werd het bloemkool.

Recensie
Anna wil niet opvallen. Ze woont alleen met haar werkloze vader sinds haar moeder koos voor een nieuwe relatie. Anna wil geen contact meer met haar moeder, ook al wil die heel graag dat Anna meer tijd bij haar zou doorbrengen. Op een dag ontmoet Anna in het park een man die zichzelf God noemt. Ook al vindt Anna hem een rare kerel, toch zoekt ze af en toe zijn gezelschap op. Ze neemt hem zelfs een keer mee naar huis, waarbij haar vader eerst erg terughoudend is maar daarna ook geniet van de aanwezigheid van de man. Ondertussen heeft Anna op school de aandacht getrokken van Laurens. Hij is een eenzaat die probeert om Anna’s vriend te worden. Door de gesprekken en ontmoetingen met God beginnen de levens van deze personen stilaan een andere richting uit te lopen. Er worden nieuwe toekomstplannen gemaakt, die eerder onverwacht toch plots mogelijk lijken. God is tevreden.
Het is fascinerend om deze ontmoetingen met God in zo’n realistisch verhaal terug te vinden. Anna, Laurens en Anna’s vader geloven geen moment dat de man echt God is en toch weet hij als geen ander hun levens op een positieve manier te veranderen. Zijn opmerkingen over zijn verleden komen recht uit de Bijbel, en lijken in deze hedendaagse wereld soms erg grappig. Toch besef je als lezer dat die man meer te bieden heeft dan een toevallige ontmoeting. Het is een plezier om te merken dat je twijfelt aan je eigen realiteitszin. Dat maakt dit verhaal dan ook zo boeiend en fascinerend. De auteur beschrijft de gesprekken en de mensen op een erg sfeervolle en aangrijpende manier. Je raakt volop betrokken bij de levens van deze verloren schapen, die God weer bij zijn gelukkige kudde brengt.
Een aantrekkelijke aanrader.

Mik Ghys
Pluizuit, juli 2011

Prijs
Winnaar van de Zoute Zoen Publieksprijs 2010

Lezing
Kolet Janssen geeft op vraag een lezing voor ouders of leerkrachten rond het thema ‘Geloof doorgeven aan (klein)kinderen’.