Kolet Janssen

auteur

Volwassenen

De Profeet

Ik moet een jaar of zestien zijn geweest toen ik het beeld voor het eerst zag. In het Antwerpse Middelheimbeeldenpark dwaalden we in het kielzog van een enthousiaste leraar langs de paden. Er waren beelden die toegankelijker waren, aardiger ook, die meer beantwoordden aan het romantische idee dat ik op dat moment van het leven had. Maar het beeld ‘De Profeet’ van Pablo Gargallo (1933) deed mij naar adem happen en liet mij daarna nooit meer helemaal los.
Ik zag eerst de gaten in het beeld. Hoe kon een mens zo ‘kapot’ zijn? Was dat wat er gebeurde als je God in je leven liet? De gaten maakten scherpe randen, hoekige vormen, strenge lijnen. Het beeld kreeg er iets angstaanjagends door. Het liet mij iets ervaren van de kracht en de grootheid van God die zo ver boven ons menselijk verstand gaat. De opgeheven rechterarm van het beeld riep me op om mee te stappen in het verhaal, om niet afzijdig te blijven. Hier gebeurde iets belangrijks, iets waar ik bij wilde horen.
Ik zag ook hoe de twee voeten van het beeld stevig op de grond stonden. Het hoofd van de figuur was omhoog gericht, maar zijn benen en zijn staf lieten de aarde niet los. Je hoefde niet te zweven om gelovig te zijn. Je kon bevlogen zijn door wat diep in je leefde, wat je verbond met de grond van ons bestaan, en tegelijk kon je een mens zijn die de aarde liefhad. Anders dan met letters op papier was dit beeld het bewijs dat het mogelijk was om die twee dingen in een mensenleven bij elkaar te houden. Het bewijs dat je misschien pas helemaal mens was, als je dat deed: God zichtbaar maken in je leven. Met een lijf vol gaten en scherpe hoeken, met ogen die in de verte kijken en een uitgestrekte hand, met een open hoofd en een open hart.
In de jaren nadien vergat ik het beeld meestal. Ik was bezig met studeren, met de liefde, met het leven. Dat hield nooit meer op. Af en toe stuit ik ergens op een afbeelding van het werk. Soms ga ik opnieuw naar het Middelheimpark. Dan blijf ik altijd een poos staan bij ‘De Profeet’. Hij heeft nog niets van zijn kracht ingeboet, maar hij is stilaan een oude bekende geworden. Iemand die me heel even terugkatapulteert naar mijn zestienjarige zelf. Toen ik met een helderheid aan die leeftijd eigen heel duidelijk wist waar het om ging in het leven. Maar ook tot mijn huidige zelf spreekt het beeld in volle kracht. Zo sterk dat ik me soms moet inhouden om niet even, in een onbewaakt moment, mijn hand in één van zijn gaten te leggen. Ik loop rondom het beeld en ik zie andere dingen dan toen, en dat ligt niet alleen aan het feit dat de bomen eromheen gegroeid zijn. Ik zie pijn en onmacht en de kracht van hoop en wanhoop. Van de aanblik van dit beeld word ik een beetje meer mezelf.
Gelukkig zijn er beelden die zoiets kunnen bereiken. Gelukkig zijn er mensen die zo sterk geraakt worden door het geheim van ons bestaan, dat ze dergelijke beelden kunnen maken.

Uit: TGL 2016 nr. 2

 

Zij is zwart                                                                        

Soms verraden de grapjes die je kent meteen ook je leeftijd. Dat is zeker het geval met onderstaande klassieker, die zich afspeelt in de periode van de eerste bemande ruimtereizen.

Bij terugkomst op aarde na een lange ruimtereis, vraagt een journalist aan de astronaut: ‘En, heb je daarboven ergens God gezien?’
De astronaut knikt en antwoordt: ‘Zeker. Zij is zwart.’

Het schokeffect werkte destijds en het werkt nog steeds, al zijn we na de verkiezing van Obama tot president van de VS al iets meer gewoon. Maar het blijft een grappige denkoefening om dezelfde uitspraak toe te passen op de aanstelling van de nieuwe paus. Is het ook daar geen tijd voor een ‘Zij is zwart’-verhaal?

Ik wil geen energie verspillen aan het schrijven van pleidooien voor een vrouwvriendelijker kerkbeleid. Anderen hebben dat voor mij uitvoeriger en beter gedaan, zonder veel resultaat. Ook de wereldvreemdheid van een paus die –alweer – uit Vaticaanse kringen zou komen, staat terecht onder vuur. Het ‘ons kent ons’-principe van de pausverkiezing zal wellicht weer een figuur opleveren met weinig hoop voor de nodige veranderingen. Al weet je dat nooit van tevoren. Ook een Vaticaanse paus kan verrassen, dat heeft Benedictus XVI bij het aankondigen van zijn vertrek bewezen. Iemand uit een andere cultuur, uit een ander werelddeel zou een frisse kijk brengen op ons oude, op Europa gestoelde kerkinstituut. Al moeten we als geseculariseerde westerlingen meteen beseffen dat de geloofsstandpunten of de geloofsbeleving van een Afrikaan of Latijns-Amerikaan ons vaak ook helemaal niet zullen liggen. Maar dat is nu eenmaal de prijs die je betaalt om lid te zijn van een wereldinstituut.

Dromen mag echter altijd. Stel je voor dat de nieuwe paus een rondborstige zwarte of Latijns-Amerikaanse mama zou zijn. Een hartelijke en goedlachse dame met veel gezond verstand. Liefst heeft ze met vallen en opstaan een stel kinderen tot volwassenheid gebracht en geniet ze nu van haar prille omastatus. Dat geeft haar meteen een band met alle generaties. Haar overtuiging, haar enthousiasme, haar hoop en haar principes zijn geworteld in de leer van Jezus en van alle mensen die zich na hem christen hebben genoemd. Ze geeft haar overtuiging niet zomaar op, maar ze zoekt met een warm hart oplossingen als het leven niet strookt met de principes. Ze luistert aandachtig naar iedereen die ze ontmoet en laat zich bijsturen door mensen met wijsheid en geloof. Ze verschanst zich niet achter achterhaalde schijnproblemen (die toevallig veel te vaak met seks te maken hebben), maar houdt zich bezig met de echte issues van de wereld vandaag: kwaad en vergeving, lijden en solidariteit, anonimiteit en betrokkenheid. Zo’n dame zou met een glimlach de kille façades doorprikken die in de loop der eeuwen rondom de levende kern van het geloof zijn gegroeid. Ze zou weten dat je eieren moet breken om een omelet te bakken, en dat je de smaak gevoelig verbetert door er heel uiteenlopende ingrediënten aan toe te voegen. Het zou in vele opzichten een verbetering zijn. Zelfs de rode schoentjes en dito hoed zou ze met meer flair kunnen dragen.

Als het bovenstaande rond Pasen ‘toch maar een droom’ blijkt te zijn, komt het eens te meer op de schouders van vrouwen en gewone mannen in de kerk (en daarbuiten) terecht om de droom toch zo veel mogelijk waar te maken. Zoals nu trouwens ook al gebeurt, overal ter wereld, vaak zonder veel ophef. Echt jammer van dat officiële statuut, maar wie daarop blijft wachten, riskeert (te) veel te verliezen.

 

Versieren

Het was op een vertelsessie rond ‘De Gelaarsde Kat’,  dat sprookje met het vreemde, gewiekste hoofdpersonage. Een stil meisje met grote, donkere ogen luisterde en keek aandachtig. Ze zat naast een jongen die stoer beweerde dat hij niet bang was voor leeuwen en zelfs niet voor krokodillen. Hij begon uitvoerig uit te leggen hoe je met een stok in de muil van dat beest kon ontsnappen aan zijn gevaarlijke beet. Het meisje knipperde zelfs niet met haar ogen. Op mijn vraag, of de Gelaarsde Kat een ‘lieve’ kat was, antwoordden de meeste kinderen aarzelend.  Was het lief om konijnen te vangen, om de koning iets wijs te maken, om mensen te bedreigen, om een tovenaar te doden? Niet echt. Toch had de Gelaarsde Kat hun sympathie gestolen. ‘Hij was lief voor de jongste zoon’, zei het meisje ernstig. Dat was waar. Hij geloofde in een jongen waarin verder niemand iets zag en hielp hem met alle middelen, vooral ongeoorloofde, om hogerop te komen. En dat lukte nog ook.

Na afloop tekenden de kinderen hun eigen versie van de Gelaarsde Kat. Katers met zwaarden en hoeden, en natuurlijk met de onmisbare laarzen. Het meisje tekende een grote, oranje kat met groene laarzen. Hij had een rood hoedje op. De tekening was klaar, maar zij begon vol overgave een ruitjespatroon van groene en roze blokjes in de laarzen te tekenen. Het werden prachtige laarzen, waarmee je zo de hele wereld zou kunnen betoveren. Haar buurjongen had intussen al drie tekeningen afgewerkt waarop de kat een steeds groter zwaard kreeg. ‘Wat heb je die laarzen mooi versierd!’ zei ik. Ze glimlachte en keek me aan.

Ik herkende haar blik meteen. Hoeveel vrouwen proberen er niet elke dag om de tafel, hun outfit, het eten op hun bord, de vensterbank, de woonkamer, de tuin, het haar van hun kinderen, het bureau op hun werk, de kantine, het prikbord, het balkon, de straat, hun wijk, hun gemeente, hun land, hun wereld … een beetje mooier te maken? Het is sterker dan onszelf. We zoeken en vinden inspiratie in de natuur en de seizoenen, in materialen en kleuren. ‘Ons ma is weer bezig geweest’, gniffelen mijn kinderen als ze in de gang een schaal met narcissen of paaseieren zien staan. Maar er zit een onverwoestbare kracht in die neiging om het alledaagse te versieren, om het grote te zien in het kleine. Het is een roekeloos optimisme dat zijn basis vindt in ons vertrouwen in God. Het is een bewijs van ons geloof in de kracht van het goede. Liefde is sterker dan de dood, ook al lijkt het soms omgekeerd te zijn. Schoonheid is sterker dan de chaos. Het goede en het schone laten ons iets vermoeden van de grote hand die ons allen vasthoudt.

En dus versieren wij verder, ook als het dagenlang regent, ook als er slecht nieuws is op de radio, ook als we niet doordringen tot de mensen van wie we houden, ook als onze dromen niet uitkomen, ook als we botsen tegen onze eigen kleinheid. Want we weten dat er diep vanbinnen een grote bron van schoonheid zit, die nooit opdroogt. Ooit wordt die bron voor iedereen zichtbaar. In afwachting daarvan versieren wij de wereld!

 

Geleende kinderen

Hoe het begon
Mijn man en ik zijn pleegouders. Toen we respectievelijk 24 en 25 jaar oud waren, namen we drie pleegkinderen uit één gezin op in ons huis. Dat was een bewuste keuze: we wilden op die manier onze droom van een groot gezin met enige spoed waarmaken. Tegelijk was het ook een vorm van engagement die ons haalbaar leek. Een vorm van meewerken aan de verwezenlijking van het Rijk Gods, door gewoon wat meer soep te koken, wat meer T-shirts te strijken en ons hart open te stellen voor drie kinderen op zoek naar een thuis. Als we van op middelbare leeftijd terugkijken op de beslissing die we toen namen, glimlachen we een beetje meewarig om ons naïeve idealisme van toen. Met jeugdige arrogantie schoven we alle mogelijke toekomstige problemen opzij. De jaren die volgden leerden ons dat er dingen zijn waartegenover je machteloos staat, ook al ben je nog zo enthousiast en heb je nog zulke goede bedoelingen. Maar spijt hebben we van die beslissing nooit gehad. We kregen van de ene dag op de andere een kant-en-klaar gezin met drie kinderen van vijf, zes en zeven. Zij hadden voordien vijf jaar lang in een grote instelling gewoond, en wisten niet echt waarvoor papa’s en mama’s konden dienen, behalve dan om naar de maandelijkse bezoekdag te komen. Het was schoktherapie voor ons allemaal: wij leerden in sneltempo dat we voortaan niet alleen meer met onszelf moesten rekening houden. Zij leerden dat ouders echt altijd in de buurt zijn en alles van je willen weten, terwijl hun opvoeders in de instelling elkaar regelmatig aflosten en er op die manier wel eens iets tussen de mazen van het net viel. Dag in dag uit elkaars leven delen is iets vreemds: je raakt op die manier heel snel aan elkaar gehecht. Tussen ouders en (pleeg)kinderen ontstaat bijna vanzelf een soort exclusieve liefde. ‘Ik hou van jou, omdat jij bij mij hoort.’ Verdere verklaringen waren daar niet voor nodig. Dat gold zowel voor ons als voor onze pleegkinderen. En door die band, die in de loop der jaren alleen maar sterker werd, werd er veel mogelijk. Sommige plooien uit het verleden konden worden gladgestreken of toch minstens verzacht. Gefnuikte mogelijkheden konden ontluiken. Al bleven er altijd littekens van wonden die niet meer te helen waren.

Waarom zijn pleeggezinnen nodig?
In het politiek correcte jargon van sommige vierdewereldorganisaties hoor je kritiek op het systeem van pleegzorg dat het verwijt krijgt dat het focust op het ‘weghalen van kinderen uit hun gezin’, zonder veel hulp te bieden aan de natuurlijke ouders. Het valt niet te ontkennen dat het inderdaad een zware ingreep is om kinderen weg te halen bij hun mama en papa. Iets wat je zo lang mogelijk moet proberen te vermijden. Maar soms kan het niet anders, als je het kind veilig en met voldoende kansen wil laten opgroeien. Soms kunnen ouders niet voor hun kinderen zorgen. Omdat ze de fysieke, emotionele, sociale, psychische … mogelijkheden niet hebben. Of omdat ze tijdelijk in een situatie zitten die het hen onmogelijk maakt om goede ouders te zijn. Of omdat ze er helemaal alleen voor staan of om nog zoveel redenen meer. Voor die kinderen is de pleegzorg voortdurend op zoek naar vervangouders. Pleegouders die voor korte of langere tijd de ouderrol willen opnemen voor kinderen die biologisch niet van hen zijn, maar die ze in de dagelijkse gezinspraktijk precies zo zullen behandelen als eigen kinderen. Door met hen te praten en te spelen, door hen eten te geven en hen te knuffelen, door hen in bad en in bed te stoppen en met hen naar tv te kijken, door hun schoolwerk op te volgen en hen mee te nemen op vakantie. In heel veel aspecten lijkt pleegouderschap op gewoon ouderschap. Je probeert de kinderen te leren delen en rekening te leren houden met anderen. Je maakt afspraken met hen en geeft hen een pluim als ze er zich aan houden of geeft hen op hun kop als ze dat niet doen. Je legt uit waarom je iets eerlijk of oneerlijk vindt en je hoopt dat ze daar iets van opsteken, al weet je dat nooit zeker.

Is er dan geen verschil met het opvoeden van je eigen kinderen?
Natuurlijk wel. Op de eerste plaats zijn er altijd die andere ouders, veraf of dichtbij. Pleegouders spelen wel de ouderrol, maar deze kinderen hebben al ouders. Ouders die misschien in de ogen van de maatschappij ‘gefaald’ hebben of mislukt zijn, maar dat is meestal niet wat hun kinderen van hen onthouden. De natuurlijke ouders zijn altijd het referentiekader van een kind. Hoe zij het aanpakken is het beste, wat zij zeggen is de waarheid. Bewust of onbewust gaan kinderen daarvan uit, en hoe kan het ook anders? Dat maakt het niet altijd gemakkelijk voor pleegouders. Meestal is er een bezoekregeling uitgewerkt waarin kinderen hun natuurlijke ouders kunnen ontmoeten. Dat zijn vaak geladen situaties, waarbij de emoties hoog kunnen oplopen. Pleegouders moeten proberen de waarde van de natuurlijke ouder overeind te houden en het contact tussen hen en de kinderen zo goed mogelijk te behouden. Ook al is er veel fout gelopen, het blijven altijd de ouders van het kind. Hoe dan ook is er die band. De natuurlijke ouders beschuldigen of zwart maken is altijd een slechte oplossing. Toch moeten pleegouders anderzijds aan het kind ook duidelijk maken dat zij nu de verantwoordelijkheid voor het kind dragen. Het blijft vaak een moeizaam evenwicht. Dat wordt al duidelijk in de naam: spreken over natuurlijke of – nog erger – ‘echte’ ouders versus pleegouders, klinkt erg onrechtvaardig in de oren van een pleegmoeder die met hart en ziel voor haar pleegkind zorgt. Is zij dan geen ‘echte’ moeder misschien? In ons gezin hebben we dat opgelost door het chronologische criterium te hanteren. Onze pleegkinderen hadden eerste en tweede ouders. Zo was het nu eenmaal en zo kon niemand zich verongelijkt voelen.

Het contact met de eerste ouders kan een moeilijk punt zijn, maar nog belastender is het als er geen contact is. Dan bestaat namelijk het risico dat het pleegkind zijn afwezige ouders gaat idealiseren. Met een ideaalbeeld kan geen enkele pleegouder concurreren. Een confrontatie met de eerste ouders maakt het vaak gemakkelijker om uit te leggen waarom het kind in een pleeggezin verblijft, zonder meteen zwaar beschuldigend te moeten zijn.

Een tweede moeilijkheid van het opvoeden van pleegkinderen is het feit dat deze kinderen ‘vreemd’ zijn in je gezin. Je kunt niet zoals met eigen kinderen lachen om hun kleine kantjes en een verwijzing maken naar oma zus of nonkel zo, die zich precies zo gedroegen. Je ziet niet de talenten van jezelf of je partner opduiken in je pleegkinderen. Die elementaire vertrouwdheid mis je soms. Hun vervelende trekjes blijven daardoor soms voor meer ergernis zorgen dan in feite nodig is. Tegelijk is dit nadeel ook een voordeel. Want het kan soms heel confronterend zijn om je eigen zwakke punten, die je na vele jaren strijd en levenswijsheid eindelijk min of meer in de plooi hebt gekregen, opeens opnieuw te zien opduiken in je kroost. En als één van je kinderen grondig fout loopt in zijn leven, ga je als eerste ouder automatisch op zoek naar wat je verkeerd hebt gedaan in zijn opvoeding. Bij pleegkinderen hoef je de schuld niet noodzakelijk bij jezelf te zoeken. Er is al een hele voorgeschiedenis vooraf gegaan aan de tijd die ze doorbrengen in jouw gezin. Ook erfelijk kregen ze een heel pakket mee van anderen en hoef jij je dus niet verantwoordelijk te voelen. Het maakt dat je op dat vlak vaak onthechter staat tegenover hun groeiproces, wat meestal een groot voordeel is.

Een andere moeilijkheid van pleegzorg is in veel gevallen de tijdelijkheid. In onze situatie wisten we van tevoren dat het wellicht om een blijvende plaatsing ging, maar meestal is dat niet het geval. Als de pleegkinderen na verloop van tijd teruggaan naar het gezin van herkomst, is dat soms een echt rouwproces. Indien het van tevoren duidelijk is dat het om een tijdelijke plaatsing gaat, kan er in het beste geval toegewerkt worden naar de terugkeer. Maar als er in de ogen van de pleegouders dingen fout lopen, valt het hen extra zwaar als het kind toch teruggeplaatst wordt. Toch zijn er ook voorbeelden van een goed contact tussen kinderen en hun ex-pleegouders, die dan een soort blijvende steunfiguren kunnen worden. In elke situatie zou geprobeerd moeten worden om het belang van het kind centraal te stellen. Als dat niet of onvoldoende gebeurt, is dat voor pleegouders heel pijnlijk.

Waarom zijn mijn man en ik destijds begonnen aan pleegkinderen?
Omdat we graag een groot gezin wilden en ik het niet meteen zag zitten om zes keer zwanger te zijn. Met kant-en-klare pleegkinderen kun je op dat gebied een beetje ‘vals’ spelen. Omdat we wisten dat er een groot tekort is aan pleegouders (in tegenstelling tot adoptie-ouders) en er veel kinderen in situaties zitten waarin ze beter niet zouden zitten. Een pleeggezin is meestal de op één na beste oplossing als het eigen gezin (tijdelijk of blijvend) niet meer functioneert. Een instelling, hoe kleinschalig ook, is altijd bevreemdender. Verder hebben wij een hekel aan vergaderingen en aan werkgroepen en zochten we een vorm van engagement die we – letterlijk – thuis konden beoefenen. Dat je door pleegkinderen binnen te halen voorgoed je ‘rust’ verliest, namen we er dan maar bij. Maar dat geldt immers ook voor eigen kinderen. Speelde ons geloof een rol in onze beslissing om pleegouders te worden? Waarschijnlijk wel. Als christen mag je meewerken aan een betere wereld door je hart open te zetten voor de andere mensen die je op je levensweg ontmoet. Dat hebben wij geprobeerd. Pleegouderschap is een kleinschalige vorm van engagement, die geen structurele oplossingen biedt voor bijvoorbeeld kansarmoede. Maar als christen weet je ook dat ‘alle beetjes helpen’, dat er overal ter wereld mensen zijn die meewerken aan die betere wereld, dat er ook na ons nog generaties komen die aan dezelfde weg timmeren. We hebben niet het gevoel dat aan het einde van ons leven alle wereldproblemen opgelost moeten zijn. Het Rijk Gods groeit gestadig. Het geeft ons een perspectief dat verder reikt dan ons korte leven en precies dat gaf ons de ademruimte om onze inzet concreet te houden.

Dankbaar
Mensen uit onze omgeving die vernamen dat onze kinderen pleegkinderen waren, reageerden soms met een uitspraak als: ‘Die kinderen zullen jullie toch wel dankbaar zijn, zeker?’ Heb je als pleegouder continu het gevoel dat je ‘iets goeds’ aan het doen bent? Zijn je pleegkinderen je elke minuut van de dag dankbaar voor de geboden kansen?  Natuurlijk niet. Het gezinsleven met kinderen is akelig concreet en hangt aan elkaar van luisteren naar schoolverhalen, de was en de strijk doen, tussenbeide komen als ze elkaar de duvel aandoen, voorlezen voor ze naar bed gaan en elke avond min of meer uitgeteld zijn als ze in bed liggen. Heel herkenbaar wellicht voor elke ouder. Voor pleegkinderen komt daar nog bij dat ze littekens hebben opgelopen in de loop van hun korte leven die af en toe voor pijn of narigheid zorgen. Dat vraagt extra aandacht en soms hulp van experten. Pleegkinderen zijn niet dankbaar en dat hoeven ze ook niet te zijn. Kinderen hebben recht op ouders, en als hun eigen ouders (tijdelijk of blijvend) in gebreke blijven, hebben ze recht op zo goed mogelijke vervangouders. Daarvoor hoeven ze niet dankbaar te zijn. Het geluk van het pleegouderschap zit in het leven met de kinderen zelf. Als dat niet gezellig en plezierig is, hou je het sowieso niet vol. Maar dat is het meestal wel, en dat maakt eigenlijk alles goed.

Dromen loslaten
Zolang de pleegkinderen klein zijn, zijn eventuele problemen vaak makkelijker op te vangen. Met veel liefde en geduld of soms ook met deskundige hulp. Met trouw aan de kinderen die je werden toevertrouwd en met geloof in hun kracht, ondanks alles. Maar als de pleegkinderen opgroeien en stappen zetten op de weg van de zelfstandigheid, duiken er vaak problemen op die onoplosbaar zijn. Omdat pleegkinderen vaak veiligheid of aandacht gemist hebben op een cruciaal moment in hun leven, zijn ze makkelijke slachtoffers voor reclame, instantrelaties of flitsende activiteiten. Je kunt dat wel proberen uit te leggen als pleegouder, maar die mechanismes werken erg dwingend. Pleegkinderen gaan vaak wegen op die hun pleegouders niet echt zien zitten. Ze missen soms het evenwicht om een stabiele relatie uit te bouwen. Ze kunnen het niet altijd opbrengen om een studie af te maken en een betrouwbare werknemer te zijn. Ze raken soms in allerlei situaties verzeild die risico’s inhouden. Als ze volwassen zijn, kun je hen daar als pleegouder niet meer tegen beschermen en dat zorgt voor heel wat pijn. Maar het kan ook goed gaan. Soms slagen pleegkinderen er dankzij de steun van hun pleeggezin in om zich te ontworstelen aan hun uitzichtloze milieu en een stevige toekomst uit te bouwen. En zelfs als het fout loopt, maakt het verschil dat er pleegouders zijn, die op de achtergrond een vangnet kunnen vormen. Pleegouders moeten vaak veel dromen over hun pleegkinderen loslaten, maar als ze erin slagen de band op één of andere manier te behouden, is dat toch levensbelangrijk.

Andere wereld
Pleegzorg bracht ons in contact met een wereld die we anders nooit van binnen uit hadden leren kennen: de wereld van de kansarmoede. Onze nuchtere, logische en intellectuele aanpak botste frontaal met de taaie wetmatigheden van generatieslange uitzichtloosheid. We ervaarden aan de lijve dat deze problemen niet op te lossen waren door meer geld te geven aan de eerste ouders. Daarvoor was hun situatie te complex, hun mogelijkheden te beperkt en hun verleden te beladen. Er zijn natuurlijk ook andere pleegzorgsituaties, maar dit was onze ervaring. Onze ‘biologische’ kinderen die na onze pleegkinderen in ons gezin kwamen en samen met hen opgroeiden, leerden van jongs af aan dat marginaliteit een heel complex probleem is met talloze valkuilen. Maar ze ervaarden ook dat er banden kunnen gesmeed worden over afkomst, intellect en inkomen heen.

Onze pleegkinderen gaan intussen naar de veertig toe. De oudste is al meer dan tien jaar gelukkig getrouwd, heeft een goede job en is een betrouwbare vriend voor velen. Maar hij emigreerde naar Australië om echt met een schone lei te kunnen beginnen. Zijn broer en zus zijn behalve pleegkind ook licht mentaal gehandicapt. Zij slaagden er niet in om een in onze ogen ‘geslaagd’ leven uit te bouwen. Regelmatig duiken er problemen op in verband met werk, huisvesting, gezondheid (als gevolg van een ongezonde levenswijze), relaties, enzovoort. Soms worden we er bijna moedeloos van en vragen we ons af wat het allemaal voor zin heeft gehad. Maar als de nood aan de man komt, kunnen ze altijd nog een beroep doen op ons en dat alleen al maakt hen sterker dan sommige anderen in dezelfde situatie. En hoe dan ook hebben ze in ons gezin een fijne kindertijd gehad. Misschien is dat op zichzelf al de moeite waard.

Pleegouderschap duwt je met je neus op de essentie van ouderschap in het algemeen. Je kinderen zijn je kinderen niet, om met Kahlil Gibran te spreken. Je hebt ze geleend en je geeft ze terug aan zichzelf, aan de wereld en aan God. Je investeert in hen het beste wat je hebt. Je krijgt er veel liefde en aanhankelijkheid voor terug. En je laat ze los, zodat ze hun eigen koers kunnen varen. En dan ben je blij als ze af en toe nog eens voorbijkomen.