Kolet Janssen

auteur

Kerstverhaal – deel 4

23 december 2024

Photo by Easy Lee on Unsplash

Het duizelt Mariam

Mariam keek naar de herders die haar kindje kwamen bewonderen. De vrouwen hadden haar melk en schapenkaas gegeven, en een paar warme velletjes van schapenwol. De mannen overlegden met Joesef welke weg hij moest nemen om zo snel mogelijk weer thuis te zijn. Ze was blij.

Toen kwamen er nog drie mensen binnen. Ze droegen vreemde kleren en ook hun huidskleur was anders. Maar hun ogen lachten net als die van de herders. ‘Wij komen het kind begroeten’, zei de oudste man plechtig. De jongste vertelde dat ze een ster waren gevolgd. En wat Herodes had gezegd.

‘Wij zijn naar hier gestuurd door een engel’, zei Joram met zijn heldere stem. ‘Of dat denk ik toch. Hij kwam uit de lucht gevallen en verdween er ook weer in. En we hoorden muziek.’

Sterren en engelen, het duizelde Mariam een beetje. Niemand had haar gezegd hoe anders het zou zijn als het kind er was.

Niemand had haar erop voorbereid dat ze het kind moest delen, vanaf zijn eerste dag.

Niet alleen met Joesef, maar met de hele wereld. Ze glimlachte voorzichtig en drukte Jesha dicht tegen haar borst. 

‘Mogen we hem eens zien?’ vroeg Melina. Mariam haalde de zachte doek weg van Jesha’s gezichtje en keerde hem naar de anderen. Jesha werd wakker en opende zijn ogen. Er kwam een glans op alle gezichten in de stal. ‘Nu kunnen we alle mensen over hem vertellen’, zei Caspar. Het was het begin van iets nieuws, iets hoopvols. Dat voelden de herders ook, en ze waren blij dat juist zij, simpele mensen, erbij mochten zijn.

Mariam sliep weer niet veel die nacht. Voortdurend hoorde ze voetstappen, gesnuif van de os of hoefgeschraap van de ezel. De enige die echt lekker sliep, was Jesha. Dicht tegen zijn moeder aan kon hem niets gebeuren.

Nu al bedreigd

De anderen liepen wat in en uit en hurkten neer. Ze sloegen dekens om zich heen en warmden zich aan de dieren. Toen Mariam wakker schoot na een korte slaap, zag ze hoe Joesef ernstig stond te praten met de drie wijzen die de ster hadden gevolgd. ‘Die Herodes heeft niets goeds in de zin’, hoorde ze Melina zeggen. ‘Je kunt hier beter niet te lang blijven.’

De schrik sloeg Mariam om het hart. Niet voor haar eigen leven. Ze durfde best voor zichzelf op te komen. Bovendien had ze Joesef om haar te beschermen. Maar het kleine wezentje tegen haar borst was nog heel kwetsbaar.

Voor het eerst voelde Mariam hoe het was om bang te zijn om een ander. Niet dat ze twijfelde aan haar moed of aan die van Joesef.

Maar diep vanbinnen knaagde de angst voor de dingen waar je niets tegen kon doen.

De volgende keer dat ze wakker werd, was de stal leeg. Alleen Joesef dommelde naast haar. En Jesha was er natuurlijk. Die zou er voortaan altijd zijn. ‘Waar is iedereen?’ vroeg ze slaperig. ‘De herders zijn weer naar hun schapen’, zei Joesef. ‘En de wijzen zijn langs een andere weg naar huis gegaan, om Herodes te ontlopen.’

Ze knikte, al kon ze zich nauwelijks voorstellen dat een machtige koning als Herodes zich van de wijs zou laten brengen door hun kind.

Maar je kon nooit weten wat zo iemand van plan was. Hoe machtiger, hoe onvoorspelbaarder. En voor Jesha moest het hoe dan ook veilig zijn.

‘Wat gaan wij doen?’ vroeg Mariam. ‘Zodra het kan, reizen we naar Egypte’, zei Joesef. ‘Daar wachten we tot alles weer rustig is. Daarna gaan we terug naar huis.’

Mariam knikte. Het was te gek voor woorden, dat de koning een gevaar zag in dat kind van hen, maar het was beter om onzichtbaar en onvindbaar te zijn. Alleen als je niet opviel, was je helemaal veilig.

De vrouwen kwamen die dag nog langs en ze brachten brood en dadels. Ze waren blij dat alles goed ging met Mariam en de baby. Mariam omhelsde hen bij het afscheid.

Moord op onschuldige kinderen

Het was goed om weer samen onderweg te zijn. De mensen van de dorpen waar ze doorheen kwamen, waren bezorgd om het kind en gaven wat ze konden. Mariam had veel tijd om na te denken, op de rug van de ezel, met Jesha in haar armen. Het ritme van de ezelhoeven hielp haar om alles op een rij te zetten.

Dagen later, toen ze al bijna in Egypte waren, hoorden ze wat er in Betlehem gebeurd was na hun vertrek. In het holst van de nacht waren de soldaten van de koning gekomen. Ze hadden alle jongetjes van twee jaar en minder gedood, voor de ogen van hun vaders en moeders, hun broers en zusjes. 

Mariam huilde drie nachten lang. ‘Het is goed dat we op tijd zijn gevlucht’, zei Joesef. Voor ons wel, dacht Mariam. Maar al die jongetjes… 

Overdag op de ezel vertelde ze erover aan Jesha. Ze fluisterde in zijn oortjes wat er gebeurd was. God moest het horen en dit kind kwam van God, dus ze bleef maar vertellen. ‘Dat begrijpt hij toch nog niet’, zei Joesef meewarig toen hij opving wat ze zei. ‘Ooit zal hij het begrijpen’, zei Mariam koppig. ‘En dan wil ik dat hij het zich herinnert. En dat hij alles doet om het goed te maken.’ Ook al was het niet Jesha’s schuld, maar die van Herodes. Maar soms moest je ook de fouten van anderen herstellen.

Joesef schudde zijn hoofd, maar hij zweeg. De rest van haar leven zou Mariam van hen blijven dromen. Die arme jongetjes, die niemand kwaad hadden gedaan. Kon zoiets ooit worden vergeven? Ze wenste Herodes al het slechts van de wereld toe.

Opdracht in de tempel

Niet lang daarna ging Herodes dood. Ze konden terug naar hun land. ‘Ons kind is nu oud genoeg’, zei Joesef. ‘We gaan met hem naar de tempel, om God te danken.’ Mariam had dat net zo lief in haar eigen dorp gedaan, maar als Joesef naar de tempel in Jeruzalem wilde, hield zij hem niet tegen. Van alle vreemde dingen die er gebeurden met hun Jesha, kon dat er ook nog wel bij.

Bij de ingang van de tempel kochten ze twee duiven, zoals de wet voorschreef. Ze liepen naar binnen en dwaalden rond in de grote ruimte. Mariam keek haar ogen uit. Ook Jesha bleef langer wakker dan gewoonlijk.

Opeens wenkte een stokoude man hen dichterbij. Er was ook een vrouw bij hem. ‘Ik ben Simeon’, zei de man. ‘Ik ben zo oud dat ik al lang weer bij God had moeten zijn. Maar de Geest van God heeft mij laten verstaan dat ik niet zal sterven voordat ik de messias zal zien.’

Ik mag nog voor mijn dood de mens ontmoeten, die door God is gezonden. En nu is het eindelijk zover!’ 

Mariam glimlachte om de plechtige taal die hij sprak. Maar wat was het wonderlijk dat Simeon wist wie Jesja was!

Simeon stak zijn handen uit naar het kind in haar armen. Hij keek zo blij, dat Mariam hem haar baby wel moest geven. Simeon keek omhoog en riep: ‘God, dank dat u mij in vrede laat sterven, zoals u mij beloofd had. Mijn ogen hebben de mens mogen zien die alle mensen dicht bij u zal brengen. Een licht voor alle mensen die u nog niet kennen, een warme aanwezigheid voor uw volk Israël.’

Ook Hanna, de oude weduwe die bij Simeon was, streelde het kind en lachte naar hem. Samen zegenden ze Jesha, Mariam en Joesef. 

Daarna reisden Joesef en Mariam terug langs de lange weg naar Nazaret. Het was nog niet zo lang geleden dat ze daar vertrokken waren naar Betlehem, maar het leek alsof er jaren waren voorbijgegaan. Toen ze weggingen, waren ze nog met twee geweest. Nu was Jesha voor altijd in hun leven. En ze hadden zoveel meegemaakt dat ze lang niet allemaal begrepen. 

Mariam bewaarde alles wat ze gezien en gehoord had in haar hart.

Af en toe haalde ze een stukje naar boven en draaide het om en om. Ze was blij en fier om Jesha en om alle bijzondere dingen die er met hem waren gebeurd. Maar soms knaagde er in haar buik opeens een spoor van onrust en angst.

Ze wist niet wat er van dit kind zou komen. Dat wist je nooit als ouders. Je kon het kind alleen volstoppen met liefde, elke dag opnieuw. En God was er tenslotte ook nog. Of dat genoeg zou zijn, wist niemand. Je kon alleen maar hopen.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.