Corona in het lijf van onze kinderen
2 juni 2020
‘Zwaai maar naar opa en oma’, zegt de dochter. Knuffels, zoenen of zelfs een high five zijn er niet meer bij als we afscheid nemen van onze zesjarige kleinzoon. We staan er allemaal wat onwennig bij en proberen het weg te lachen, maar we voelen het letterlijk in onze knoken. Wij zijn geen bijzonder ‘lichamelijke’ familie, maar zelfs wij merken het. Voor onszelf kunnen we nog volhouden dat het maar voor even is, maar voor jonge kinderen zijn twee of drie maanden een kleine eeuwigheid. Het zit al in hun lijfje: hoe ze niet te dichtbij komen, hoe ze de kat uit de boom kijken bij aankomst in de speeltuin (nu die eindelijk weer open is), hoe ze schrikken als ik per ongeluk niet helemaal in mijn elleboog nies (dat is niet coronavriendelijk, oma!).
Ik schep net een pannenkoek op zijn bord als op het journaal de cijfers van de dag worden voorgelezen. ‘Zesendertig, dat is minder, hè oma!’ roept kleinzoon gespannen uit. ‘Ja hoor, het gaat elke dag een beetje beter’, zeg ik. Maar ik zie in zijn blik de schade: dat is wat er gebeurt als de doden opeens niet meer alleen vallen in games en stripverhalen. Als scholen en winkels dichtgaan, beseft hij eens en voorgoed dat ook zijn papa en mama dit niet kunnen tegenhouden.
Hij mag vier halve dagen per week naar school, maar op de bank naast de zijne staat een groot kruis. En over ongeveer alles wat hij daar doet, moet hij zorgvuldig nadenken. Er zijn nog altijd heel veel dingen die niet mogen en niet kunnen. Niet naar de bioscoop, niet naar de bibliotheek, niet naar de teken- of muziekles. Picknicken kan alleen in eigen tuin.
Als wij na de lunch een cappuccino drinken met de buurvrouw, netjes aan weerszijden van de heg, vraagt kleinzoon: ‘Weet mijn mama dat jullie dat doen?’ Gelukkig kan ik geheel naar waarheid ‘ja’ antwoorden. Angst en achterdocht waaien rond als een hardnekkige voorjaarsbries.
Misschien moeten we stilaan gaan nadenken over hoe we willen dat onze kinderen verder leven. Na pas enkele decennia van meer aanraakbaarheid en lichamelijke nabijheid in onze onderkoelde westerse samenleving, willen we vast niet terug naar de afstandelijkheid en geremdheid van de vorige generaties. Ons lijf is meer dan we beseffen wie we zijn. Leven en communiceren doen we met ons lijf. Als we voortdurend onze gebaren moeten bewaken, heeft dat ook op ons, en zeker op onze kinderen, een grote invloed. Het maakt ons eenzamer, teruggetrokkener, geïsoleerder, kritischer en soms hardvochtiger. Zonder ons lijf kunnen we geen zachtheid ervaren, geen aarzeling, geen openheid, geen verleiding, geen vergeving, geen duwtje in de rug of klopje op de schouder.
Als volwassenen kunnen we deze aanraakwinter wellicht doorstaan, door te putten uit onze herinneringen. Maar kinderen kunnen dat veel minder. Bovendien blijkt het virus meestal met een boog om hen heen te zweven. Hoog tijd om hun lijfjes opnieuw te koesteren, om hen te laten stoeien en knuffelen. Laat onze kinderen weer leven in volle lijfelijkheid.
Niet slecht, en ik ben blij met de oproep in het staartje. Toch jammer dat u er niet in slaagt de zeer betekenisvolle verbinding tussen aanraken /aangeraakt worden en Liefde te benoemen en beter in de verf te zetten. Rik Torfs pleit vandaag in HLN voor fijngevoeligheid en “een beetje liefde voor de onvolkomen mens” en ik wil natuurlijk niet de fout maken onvolkomen mensen, zelfs wat betreft zoiets fundamenteel én christelijk als liefde te minachten, maar lijkt me een opvallende illustratie van wat in de tekst terecht opgemerkt wordt over onze “onderkoelde westerse samenleving”. Er is nog heel veel werk te doen. Corona-afstandelijkheid is in die zin wellicht slechts een rimpel in het langdurige parcours. Persoonlijk benut ik graag elke gelegenheid de nefaste invloed van Paulus en Augustinus in de verf te zetten. Groetjes