Stem uit het hiernamaals
3 november 2020
Tussen een stel boeken die ik uit de boekenkast van mijn vader heb gered, vind ik een paar minutieus volgetypte papieren. Mijn vader heeft een tekst geschreven over de passage in Marcus waar Jezus de kinderen zegent. Blijkbaar heeft hij bij dat verhaal de preek verzorgd, iets wat ik nooit heb geweten.
Mijn blik valt op een zin in het midden van de eerste pagina: ‘Mensen van ’t jaar 1977 na mijn geboorte, jullie snappen er nog altijd niets van. Met de apostelen huilen jullie mee: Kinderen buiten!’ Het klinkt zo pathetisch als de stem van de nieuwslezers uit die vervlogen tijden.
Mijn vader legt de link met de gevaren van het verkeer voor zwakke weggebruikers. Ik lees met stijgende verbazing verder. ‘Elk jaar in ons kleine land vermoorden we op de weg ’n zevenhonderdtal kinderen en tieners. Doodgereden, eensgezind door kristenen en humanisten. 700! Dat is ongeveer twee per dag, dag na dag, een jaar lang. Dat is per jaar ongeveer onze meisjes- en jongensschool samen, allemaal dood, kind na kind. (…) Toen Herodes te Betlehem de kinderen beneden de drie jaar liet doden, zal hij wel niet aan 700 geraakt zijn, want zo groot was dat dorpje niet, en toch spreekt men nu nog over hen.’
En dan volgt een lang pleidooi voor bewust respectvol rijden, voor de inperking van het autogeweld en voor de heraanleg van straten en fietspaden.
Ik heb nooit geweten dat mijn vader daarmee bezig was. Hij was een man die veel zweeg en mijn moeder gaf hem daar alle kans toe door de tijd volledig vol te praten. Je moest heel goed opletten om af en toe een gebalde zin op te vangen en daaruit af te leiden waarover hij zat te denken.
Het voelt als een brief uit het hiernamaals. Mijn vader had het hart op de rechte plaats. Daar twijfelde ik al niet aan, maar nu weet ik het zeker.
(Afb. van David Klein via Unsplash)
Er iets aan toevoegen is niet mijn bedoeling. Het straalt aan eerlijkheid en waardering, terecht! Onze generatie echter hoorde twee dingen. Er werd gepraat over ‘vaderloze maatschappij’ en de ‘nieuwe man’.. Deze laatste staat aan de afwas, doet boodschappen en speelt met de kindjes. Mijn vader was geen van beiden. Hij was mijn vertellende vader. Zijn werk bracht ook mee dat ik veel bij hem was en ik was een nieuwsgierig ventje. Zo kon hij het hebben over gekende mensen zoals een koning en een burgervader, een pastoor maar ook heel simpele mensen uit de omgeving en verder. Zo vertelde hij over een man die regelmatig in ’t centrum van Brussel op het trottoir wandelde met een witte lange baard, iets onregelmatig in de bewegingen met een wandelstok. Ik herinner me dat eenvoudige respect, die kalme toon en die nuchtere zin voor details. Toen hij sprak over de oorlog hoorde ik hem met pijn in het hart spreken over de Joden en over het verdriet van mijn grootvader hem te missen tijdens die lange tijd krijgsgevangene. Ik herken en erken de gevoelens van uw vader, Kolet. De verwijzing naar Marcus stemt mij tot realisme en heilige verontwaardiging. Het geschrift van mijn vader was krachtig, duidelijk en interessant om naar te kijken.
Bij mensen die opgroeien zonder vader sta ik soms stom verbaasd dat ze het zo goed doen. Er moet wel een Vader in de hemel zijn.