Kolet Janssen

auteur

Algebra

3 mei 2022

Ik weet nog exact op welk moment het is misgelopen tussen mij en de wiskunde. Het was in het derde jaar middelbaar. Ik volgde Grieks en Latijn, en wiskunde was bij ons niet meer dan een wat opgeblazen bijvak. Het was een heldere lentedag en de zon scheen laag en ver het klaslokaal in.

Onze leraar wiskunde was een lange, skeletachtige man met een heel apart gevoel voor humor dat ik niet deelde. Bevlogen schreef hij met zijn dunne, lange arm in minder dan een kwartier het halve bord vol onbegrijpelijke formules. Dat gebeurde in zijn les wel vaker en ik probeerde steevast het ‘mechaniekje’ te ontdekken om de oefeningen op te lossen. Daarmee ging ik dan braaf aan de slag zonder te weten waarmee ik bezig was.

Maar op die zonnige namiddag blokkeerde ik. Want in plaats van de gebruikelijke cijfers die hij boven en onder breukstreepjes kribbelde, binnen en buiten de haakjes, en voor of na het ‘is gelijk aan’-teken, stonden er die dag opeens letters op het bord. Niet in de vorm van woorden zoals ik ze kende, maar als een nieuw soort cijfers. Dat deed voor mij de deur dicht.

Ik stak mijn vinger op en vroeg zo beleefd mogelijk: ‘Waarom doet u dit, meneer? Wat is de bedoeling van al die rijen letters? Wat wil u bereiken met wat hier op bord staat?’

Het was een oprechte vraag. Ik had heel sterk het gevoel dat ik iets miste, een soort magische switch waarmee ik opeens de zin van dit hele gebeuren zou inzien. Dat ik in een flits zou begrijpen waarom mijn leraar zo gedreven het bord vol schreef, telkens opnieuw. Maar ik kreeg geen afdoende antwoord. De leraar wiskunde lachte in zijn vertrouwde geraamtestijl mijn onkunde weg en stortte zich opnieuw vol overgave in zijn bordgetover. Binnen de kortste keren stond het hele bord vol onbegrijpelijke formules. De letters waren stuk voor stuk uit hun verband gerukt. In mijn ogen waren ze een aanfluiting van alles wat je met taal kon doen, het oneindige aantal woorden dat je met 26 letters kon vormen, in zoveel talen bovendien. Alle ervaringen en gevoelens die je ermee kon uitdrukken, om nog te zwijgen van alles wat je er met je fantasie mee kon scheppen.

Al die gehandicapte woorden deden pijn aan mijn ogen en ik kon er met de beste wil van de wereld geen logica of zin in zien.

Op die dag heb ik de wiskunde opgegeven. Het was vermoedelijk wederzijds. Ik beperkte me tot automatische herhalingen van wat ik de lange leraar had zien doen, zonder te weten hoe het werkte of waar het voor diende. Meestal volstond dat voor een voldoende op mijn rapport. Enige hogere schoonheid heb ik er nooit in kunnen ontdekken.

Het toveren met letters word ik nooit beu. Goochelen met cijfers laat ik sindsdien aan anderen over.

(Afb. van Gerd Altmann via Pixabay)

Een reactie op “Algebra”

  1. Trees Vandenbussche schreef:

    Voor één keer ben ik niet akkoord. Ik deed ook Latijn en Grieks, hield van Nederlands en Duits (kregen we alleen het laatste jaar), niet van Frans (vond ik toen te slijmerig, nu niet meer). Wiskunde was voor mij een wonderlijk spel dat ik echt gewoon bijna als hobby leerde. In onze school kregen wij samen met de economische wiskunde. Niet echt een bijvak dus.
    Wij kregen ook veel vrijheid. Op onze huistaken, zelfs examens werkten we met JAN, LUC, LEO, vierhoeken MARK, BART, … puberaal, maar de leerkracht, die je overigens zelden zag lachen, maakte daar geen probleem van. Als het maar klopte.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.