Dinosaurussen
4 februari 2020
Net zoals peuterkoppigheid of puberpukkels is de dino-obsessie een fase waar heel wat kinderen (vooral jongens?) doorheen moeten. Ze memoriseren hun ingewikkelde Latijnse namen en kunnen tot in de details vertellen over hun gevaarlijke krachten, hun voedsel en hun afmetingen. Dino’s zijn fascinerend, maar hun jonge fans die er helemaal in opgaan, zijn dat in mijn ogen nog veel meer.
Ik wist al dat de trend de generaties overstijgt. Mijn jongste zoon, die stilaan naar de dertig gaat, maakte het stadium door en kwam er goed doorheen. Nog steeds kent hij een aantal namen en kenmerken, al moet hij er wat langer naar zoeken.
Mijn kleinzoon van zes zit er middenin. Hij heeft een verzameling plastic dino’s met opengesperde bekken. Daar speelt hij meestal niet echt mee, maar hij zet ze in paren bij elkaar en legt dan uit wie van beide in een gevecht gegarandeerd het onderspit zal delven. Daarvoor haalt hij alle bloederige details die hij kent uit de kast. Ik kan meestal alleen maar knikken en hopen dat hij snel een ander gespreksonderwerp aansnijdt.
Maar de dino-gekte is niet enkel iets voor het westen. In India was ik op bezoek in een Engelstalige lagere school. De kinderen en ik wisselden weetjes uit over het weer, de vervoersmiddelen en de wilde dieren in ons beider landen. Over dat laatste was ik heel wat sneller uitgepraat dan zij, die hele verhalen hadden over hoe aapjes het lekkers soms uit hun handen pikten terwijl ze in de tuin zaten te snoepen. En hoe ze onderweg met de auto weleens moesten stoppen omdat er olifanten overstaken.
Toen stak een jongen van een jaar of negen zijn hand op. Of ik iets wilde vertellen over de dinosaurussen in mijn land. Ik dacht eerst dat ik hem niet goed had begrepen. Maar hij drong aan: die dino’s, hoe groot waren die en waar leefden ze precies?
De angst sloeg me om het hart. Ik voelde dat ik onvermijdelijk op een ontgoocheling afstevende. Hij zou iets verliezen wat hem met plezier en opwinding vervulde: het geloof dat er nog levende dino’s waren, weliswaar ver weg, maar toch bereikbaar, ooit misschien. Voorzichtig begon ik te vertellen over het museum in Brussel, waar je tussen de skeletten van de dino’s kunt wandelen en zelfs hun vermoedelijke stem kunt horen. Dat het dan net leek alsof ze echt waren, troostte ik hem. Maar ik kon niet anders dan uitleggen dat dino’s al heel lang niet meer op aarde leefden.
Hij knikte zonder te glimlachen. Hij verbeet manmoedig zijn verdriet, de pijn die je voelt als je iets verliest waarin je sterk hebt geloofd. Zijn juf glimlachte wel, een beetje verontschuldigend.
Later hoorde ik de Indische kinderen spelen op de speelplaats. Het klonk precies zoals hier, ook al spraken ze een heel andere taal. Ik weet dat de jongen er wel overheen komt. Zijn fascinatie voor dino’s zal sowieso verdwijnen. Hij zal in andere dingen geloven, hopelijk net zo sterk. Hij was een heerlijke mens om te ontmoeten.
(I wonder 4 februari 2020, afb. van Jerzy Gorecki via Pixabay)