Kolet Janssen

auteur

Op de stoep

10 mei 2022

Op weg naar het park zien we commotie op een kruispunt. Twee vrouwen staan druk te gebaren. Een stel opgeschoten jongens met een mediterraan uiterlijk staat wijdbeens over hun fietsen gebogen. Een van hen praat in een gsm. Er zijn twee auto’s geparkeerd langs de stoep en er ligt een fiets op de grond. En tussen dat alles zit een jongen van een jaar of twaalf huilend op de grond. Hij heeft slechts één schoen aan en er sijpelt bloed uit een wonde in de sok aan de bovenkant van zijn voet.

De jongen met de gsm is in gesprek met de 100. Hij duwt een omstaander de telefoon in de hand. Die moet uitleggen waar het kruispunt precies ligt en wat er aan de hand is.

‘Hij is tegen mijn auto gereden!’ zegt een vrouw van middelbare leeftijd telkens opnieuw. ‘Hij reed zo snel dat ik hem niet kon zien aankomen.’

Het klinkt vreemd. Na wat doorvragen blijkt dat de vrouw het portier van haar auto heeft geopend en dat de jongen daardoor ten val is gekomen.

De tienerjongens maken behendig rondjes met hun fiets, alsof ze zeker willen zijn dat er niemand vertrekt. Twee mensen tillen de jongen naar een iets comfortabeler plekje en zetten zijn rugzak tegen zijn rug.

De jongen heeft zijn mama gebeld en die is in aantocht. Iedereen wacht op wat komen gaat. De gesprekken lopen boven het hoofd van de jongen: dat de ambulance er wel snel zal zijn, dat het wel wat langer duurt nu ze een verdere uitvalsbasis hebben, dat de verkeersdrukte op dit uur voor wat vertraging kan zorgen.

Iedereen is druk bezig met regelen en uitwisselen daarover met elkaar. Niemand praat met de jongen zelf, die nog steeds snikkend op de stoep zit. Ik zak door mijn knieën en vraag of het pijn doet. Hij knikt. Iemand wil zijn sok uittrekken, maar de jongen trekt zijn voet weg. Het heeft ook niet veel zin, met de ambulance in aantocht. De jongen kreunt en leunt voorover.

‘Waar fietste je naartoe?’ probeer ik hem af te leiden. Hij bleek op weg naar een training van zijn sportclub.

‘Welke sport doe je dan?’ vraag ik hem. ‘Tennis’, zegt hij zachtjes. Hij vertelt dat zijn mama thuis is en gezegd heeft dat ze meteen zal komen.’ ‘Ze komen je snel helpen’, verzeker ik hem.

Dan stopt een auto en komt een vrouw aangerend. De mama. Ze slaat haar armen om de jongen heen en luistert eerst naar hem. En daarna naar de verhalen van de anderen. Ze begrijpt wat er gebeurd is, maar ze blijft rustig en bedankt de omstaanders.

Ik loop verder, nadat ik de jongen goede moed heb gewenst. In mijn oren hoor ik nog de foute zin: ‘Hij is tegen mijn auto gereden’! Als je een ongeval hebt veroorzaakt of een andere fout hebt begaan, moeten je zinnen best met ‘ik’ beginnen. ‘Ik heb niet goed uitgekeken. Ik heb mijn portier te snel geopend. Ik had hem niet gezien.’

Zelf je fouten opnemen en ze niet in de schoenen van een ander schuiven, het kan een begin van verzoening zijn.

Ik hoop dat de jongen snel weer kan tennissen.

(Afb. van Michal Jarmoluk via Pixabay

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.