Zwemmen
30 augustus 2022
Ik zwem alleen als ik op vakantie ben. In het warme zuiden is het fijn om na een uitstapje het oververhitte lijf onder te dompelen in het water van het zwembadje en daarna dapper een reeks baantjes te trekken. Veel meer dan een rustige schoolslag, met de neus boven water, hoef je van mij niet te verwachten.
Ik herinner me nog goed hoe het begon in het derde leerjaar. Elke dinsdag reden we met de bus van de school naar het stedelijk zwembad, waar we ons per twee in een kleedhokje wurmden. Ik zie nog de blote voeten van mijn klasgenootjes in de naburige hokjes en de sllpjes die ze met hun tenen omlaag trapten. En na afloop de natte badpakken binnenstebuiten als afgeworpen slangenvellen in plasjes op de grond.
In het water kregen we eerst zwemplanken waarmee we moesten leren drijven. We leerden watertrappelen met twee wijsvingers in de lucht. We oefenden met armen en benen en dan waren we klaar voor het overzwemmen van een breedte van het bad. Tegen het einde van het derde leerjaar kon ik net een hele lengte zwemmen zonder te stoppen. Er liep dan iemand mee met een soort draadlus aan een stok, voor het geval je in nood kwam.
In de zomervakantie na dat schooljaar wilde mijn moeder graag zien hoe ik kon zwemmen. Zij en mijn vader hadden het nooit geleerd, want in de dorpen waar zij als kind woonden was er geen zwembad in de buurt. Mijn grootvader langs moederskant zwom in de zomer in de Maas, maar dat was iets gevaarlijks en dus niet voor meisjes. Elk jaar werd er wel iemand meegesleurd door de sterke stromingen in de bocht.
Mijn moeder zat op de tribune en ik zwom, fier als een dolfijn, een hele lengte. Mijn moeder zwaaide bewonderend. Ik voelde me onoverwinnelijk. Hoe vaak maak je het als kind mee dat je iets kunt waar je ouders met afgunst naar kijken? Ik beklom roekeloos het trapje naar de lage springplank. Dat had ik nog nooit geprobeerd tijdens de zwemles, maar met die blik van mijn moeder in mijn rug, kon ik alles. Haar mond viel zowat open van verbazing.
Nog stopte mijn overmoed niet. Zonder nadenken klom ik de lange trap naar de hoge springplank op. Zelfs boven, hoog boven het zwembadwater en met mijn moeder als een klein figuurtje op de tribune, bleef ik in de flow. Ik sprong. Ik zweefde veel te lang door de lege lucht en kwam met een klap scheef op mijn rug terecht. Ik ging veel te diep onder water en hapte naar lucht toen ik eindelijk weer boven kwam. Het leek alsof ik wakker werd. Wat had ik gedaan? Hoe kwam ik erbij om van de hoge springplank te springen? Was ik, altijd een voorzichtig meisje, opeens gek geworden? Ik glimlachte dapper naar mijn moeder en zwom naar de kant. Ik wreef een beetje nonchalant over mijn schrijnende rug en zwom de rest van de tijd braaf baantjes.
Zo leerde ik dat bewondering je vleugels geeft. Maar dat je dan – als een echte Icarus – nog altijd lelijk kunt vallen.
(Afb. van Frank McKenna via Unsplash)
Hoe herkenbaar … ik zit hier met een glimlach van oor tot oor omwille van gelijkaardige (kleine) pijntjes door net iets te veel zelfvertrouwen in mijn jeugd.
Enne … ik ben ooit door een klasgenootje opgevist omdat ik overmoedig in het diep ging, terwijl ik nog niet kon zwemmen.